7 januari 2016

Kleine harrewarrereijen

December 6. — Zondagnamiddag. —
’t Weer is zeer onaangenaam, de regen plast langs de huizen. — Geen weer om uit te gaan en (ik) zal daarom mij eens neder zetten om mijn Chroniek weder te hervatten waartoe mij sedert de lust & gelegenheid ontbrak. — De Lust, om die gedurige kleine harrewarrereijen in de stad te boekstaven. De gelegenheid uit hoofde van de korte dagen waar we nu verzeild zijn, waarin het zonlicht zoo laat komt & zo spoedig heengaat.

Sedert een groote 14 daag hebben we een logé (domineesdochter uit Leens) tot gezelschap van Ko. — En schijnt het plan te zijn dat ze hier de winter zal doorbrengen. Of ze ook iets voor mij is. — Och neen. Nog zo vrij als een kapellaan. —

            We hebben gister een aangename vrolijke dag gehad binnenshuis. —
            Op de straat stond het mij niet aan: groote menschenmassa gingen zwijgend langs de straat en was er een merkbaar onderscheid tot vroeger jaren. — Men sprak weer van een in aantogt zijnd tumult, doch (ik) heb hiervan niets vernomen. ’t Paardevolk hebben we nog en nog wat infanterie. —
Zoo nu en dan hoort men wel van persoonlijke aanvallen op de policieagenten, doch sedert deze pistolen hebben gekregen kunnen ze zich beter verdedigen.

            ’t Is toch eene zonderlinge tijd waar we nu in zijn. Overal heerscht eene agitatie, die blijkbaar door eene zekere partij wordt gekoesterd & gekweekt. — Als men bij voorbeeld de debatten der 2e kamer nagaat: wat een gehaspel & geknoei van die zoogenaamde confessionelen die, vereenigd met de eigentlijke drijvers der Roomsche kerk, er op toegelegd hebben onze volksschool te vernietigen & het onderwijs in de handen der geestelijken willen spelen. Tot nog toe bestaat er gelukkig nog een flink ministerie en eene meerderheid van liberalen die hunne woelingen nog het hoofd kunnen bieden, maar voor hoe lang. — Doch ook hier is een hooger bestuur die alle dingen naar zijn wijs bestuur bepaald & regelt; zonder zijn wil geschied er niets en wie weet waarvoor tegenspoed nog dienstig is. — Ja, wie weet het. —

            Gister toch werd het bekend dat de nieuwe waterweg naar zee mislukt is. Bij het openen van het gegraven kanaal heeft de zee het digt geworpen en zijn er naar het zich laat aanzien eenige millioenen nutteloos verbruikt. — Doch ook hier zal de tijd leeren waarom dit zoo heeft moeten zijn. — Voor mijne Vaderstad ziet het er niet gunstig uit. — Alle hoop was er op gevestigd: de aansluiting van den spoorweg, de bebouwing van Fijenoord, een directe communicatie voor zeer groote schepen. Al die illusies als met een tooverslag verdwenen. — Buiten dien het gemor der burgers over nietswaardige zaken door baatzuchtige drijvers met vergrootglazen bekeken, die zoo langzamerhand de geest van verdeeldheid en partijzucht tot in de families doet overslaan. — ’t Is hier weder waarheid: die de wind zaaijen zullen storm oogsten.

— Wat ons persoonlijk aangaat, we mogen van geluk spreken & zegen die ons ten deel is. — We zijn allen gezond & kunnen ons nog in een geregelde loop van werkzaamheid verheugen om daarin de onaangename stemming zoo veel mogelijk vergeten, want “die Arbeit macht das leben süss” en dat ondervinden we gelukkig nog. —

            ’t Is toch opmerkelijk hoe dezer dagen de roomschen ijverig aan ’t werk voor het (dat is voor hun) geloof zijn .. — Sedert de laatse drie jaar hebben ze verscheidene kerken hier gebouwd, waaronder de St Anthoniekerk, een prachtstuk, een kolossaal, mooi kerkhof, een gesticht voor ongeneeselijke kranken. Dat is een huis waar men wel in komt maar niet uit gaat, iets wat mij zeer verdacht voorkomt & en in welk vermoeden (ik), bij het zien der inrigting, niet weinig versterkt ben. Kloosterachtig, zou ik zeggen, is het gebouwd, met nare ongure vertrekken.

— Hier moet ik afbreken, mijn  kaars is ten einde. — En bij gelegenheid de rest. —

Geen opmerkingen:

Een reactie posten