3 december 2013

7 Maart 1868 Eene uitvoering van het Japansche gezelschap

Bij ’t opruimen van mijn lessenaar vond (ik) het volgend opstel, geschreven nadat (ik) de voorstelling had bijgewoond & dat (ik) voor ’t wegraken maar hierin zal overschrijven. —
7 Maart 1868
Gisteren woonde ik eene uitvoering van het Japansche gezelschap bij dat wel de moeite eener beschrijving waard is. —
Verbeeld u een soort van tooneel vervaardigd uit vuurschermen?, waar een tal van leeren & stokken een klein denkbeeld aangeven van wat er zooal moet gedaan worden. — Bij wijze van ‘Portique’ een koorddanserstoestel, dat mij soms hinderde. — Per klokslag van 8 uur werd(en?) (we) op zeer onjapansche muziek onthaald dat mijn gehoor soms smartelijk aandeed & welk tot fanfare diende voor de geheele bende Japaneezen. — De kleinen vooraf en de grooten in de achterhoede, kwam het gezelschap het tooneel opwandelen, ging zeer op hun gemak op kleermakersmanier zitten en bragt op hunne manier een heilwensch aan het publiek door het hoofd ter aarde (!) te neigen. — Zoo bedaard ze gekomen waren, even zoo gingen ze weer weg en lieten zich van achteren bekijken. Slechts een paar kinderen bleven achter & begonnen een soort van tuimelspel eerst langzaam, toen crescendo totdat men ze niet meer onderscheiden kon, veelminder of ze op het hoofd dan op de voeten stonden tot ze zich zoo door de war haalden dat men slechts een hoop armen en beenen achter de schermen zag verdwijnen. —
Op het signaal van de lelijkste der kerels, zijnde het tegen elkaar slaan van een paar houten, kwam een andere liefhebber op die zijn muilen uittrok en op zijn rug liggend allerlei kunsten met een vuurscherm maakte en dat wel met zijn voeten die zoo lenig waren dat men na een poos begon te gelooven (dat) die man met vier handen moest geboren zijn. —
Daverend applaus. — Mijnheer drukt zijn neus tegen de vloer en wordt door een ander opgevolgd. — De hoofdzaak der toeren bestaat in het balanceeren en daarin hebben die luidjes het fameus ver gebragt. — Een groote breede kerel pozeert in het midden van het tooneel, laat zich een bamboe wel tien maal langer dan hij zelf op zijn schouders plaatsen. Boven op de bamboe is een leër in horizontale ligging geplaatst zoodat de gansche toestel tot digt bij het plafond reikt. — Door middel van een katrol een klein Japaneesje in een mandje boven op dien toestel geheeschen. — Behouden aldaar aangeland rigt het manneke zich rechtop en begint een wandeling, zoo voorzigtig als of hij op eyeren liep. — Aan het einde der leer maakt hij een aantal onnoodige toeren die de bamboe in een sterk overhellende rigting brengt en het publiek in de verwachting doet zijn als ware een nadere kennismaking aanstaande. — Daarvan echter komt niets want de Japanezen bewaren hun evenwigt perfect terwijl de jongen zichlangs de stok laat afglijden en door de omstanders wordt opgevangen. —
Verscheidene toeren in dien geest werden er uitgevoerd waarvan mij de volgorde ontgaan is. — Onder de voornaamste acht ik deze: Een der liefhebbers gaat op zijn rug liggen met de beide beenen in de lucht, de waaijer in de hand, geheel gereed die kleine Japanees in een mandje op zijn voeten te ontvangen. — ’t Kereltje zit er blijkbaar op zijn gemak. Wat er echter nu volgt heb ik gezien hoewel (ik) het naauwelijks gelooven konde dat zoo iets kon gebeuren. — En wat was dat dan toch. — Wel. De op zijn rug gepozeerde man nam zijne omstaande kunstbroeders een soort van waschtobbetje aan, dat hij onder het mandje van de kleine wist te werken. — Toen hij dit goed & wel tusschen zijn voetzool & het mandje had gekregen werd deze manoeuvre tot twaalf maal herhaald zoodat het tobbetje in een pilaar herschapen was waarop de kleine Japanees zich als kroonstuk op verhief. Een geringe beweging der beide vleeschelijke steunpilaren deed de geheelen piramide waggelen doch de jongen scheen dit als een deel der representatie aan te merken. Opeens echter toen de zuil als onbewegelijk stond vliegt ze onverwachts naar de laagte, de jongen wordt uit zijn mandje geworpen en de zuil in zijn normalen toestand naar het achterscherm gelanceerd waar de tobben elkander achterna en de deur uitrolden. Dit alles geschiedde in een oogenblik, want voor de tobben verdwenen waren lag ons Japaneesje reeds in de armen, wel neen, boven op de voetzolen zijner antipode, welke uit pure blijdschap over zijn behouden aankomst aldaar den snuiter in een horizontale rigting zeer snel deden ronddraaijen zoo zelfs dat toen hij op zijn eigen beenen beland kwam hij er het regte gebruik van scheen vergeten te zijn en duizelend tegen de coulissen aanrolde. —
In een volgend nummer gaf het zelfde paar andere proeve hunner behendigheid. — No 1 was present als voren: rug, waaijer, beenen in dezelfde positie. Dit maal droeg hij een groote zeef waarin de jongen regtop stond. — De toer bestond daarin om langs de buitenrand naar boven te klauteren, daar volstrekt geen houvast aan was en alleen door een allergeleerdste balanceerkunst kon geschieden. — Hoe dan ook, na zooveel ongewoons, had ik mij over niets meer te verwonderen, want ’t was als werd de jongen er langzaam opgetooverd, ging er uit dankbaarheid boven op zijn hoofd staan, werd op de gewone wijze er afgeworpen & via de voetzool naar de grond getransporteerd, waar hij op een geheel andere wijze dan gewone menschen de zaal verliet.
Koorddansen is zeker niets ongewoons, dus hiervan geen beschrijving. — Wat wij gewoon zijn bij dergelijke vertooning en gaarne zien, is een sierlijk in tricot gehuld persoon, welk costuum tevens de gelegenheid geeft de werking der spieren eenigzins te kunnen waarnemen en dat alles op een behoorlijke distantie. — Hier echter was het een menschelijk wezen, gekleed in een hoop vuile rokken en doeken, die bij welke beweging ook zelfs niet konden doen gissen hoe die waren aangetrokken, waar het begin of einde was. — Een parasol en waaijer verving de gewone balanceerstok, terwijl het geheel den indruk weder gaf welke men snel ontvangt bij ’t beschouwen van Japanees porcelein. — Even fantastisch als dat was deze voorstelling. — Het wezen was er, bewoog zich op een zeer slap koord even rustig als of het zich op een der landschappen zonder verschiet bevond. — Een nog zoo geringe overhelling en de vrees van een aantal toeschouwers zoude geregtvaardigd zijn. — ’t Was bepaald een vraag voor de digtstbijzittenden of zij er nu voor hun plezier gekomen waren en of het vermaak niet veel grooter was toen dit agter de rug was. —
Eén der accrobaten was zeker van een groot apengeslacht afgestamd, wat hieruit zoude opmaken daar hij dezelfde kunsten maakte als de apen der diergaarde. — Hij liet zich aan een bamboe tot aan de zoldering ophijschen, klauterde met een vlugheid de bamboe op die hem bij de Cocagne-mast zeker meer voordeel zoude gebragt hebben. Aan het boveneinde gekomen, laat hij zich afglijden — Hé, daar valt hij. Reeds zie ik in mijn verbeelding de anderen toesnellen. Maar juist aan het uiterste puntje heeft hij met zijn been de bamboe omklemt en rust zoo geheel op zijn gemak in de lucht uit. — Hij zit, maar waarop dat was juist het aardige. — Met een been houdt hij de stok omklemd, met eene hand houdt hij haar vast terwijl de rest een zittende poze heeft aangenomen die ik gemakkelijker in mijn leunstoel zoude nadoen. —

Advertentie Rotterdamsche Courant.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten